In mijn buik groeit een ontembaar bos. Ik voel hoe elke boom, elke plant en elk diertje sterft en weer geboren wordt. Afzonderlijk zaaien alle individuen in dit bos verwarring door hun complexe verschijningsvorm en ingewikkelde totstandkoming, maar samen zijn ze eenvoudig te begrijpen. Al deze groei voorziet zichzelf van levenszin. Deze ontvankelijke levenszin baant zich via mijn lichaam een weg naar betekenis. Zichtbaar, via mijn voorstellingsvermogen.
– Sophia
Ik ben Sophia. Aspirant schrijver, kunstenaar en moeder. Al vrij jong ontdekte ik mijn neurodiversiteit. Mijn lievelingsgevoel is een beeld: ik zweef boven een oneindige oceaan, onwennig, beangstigend maar compleet vrij. Ik heb een intense, emotionele en imaginaire binnenwereld en herken mezelf in de positieve desintegratie theorie van Dąbrowski. Op mijn zestiende kwam ik voor het eerst in aanraking met Dąbrowski’s gedachtegoed. Jaren later daagde het mij dat ik door processen ben gegaan die Dąbrowski beschrijft. Nu duik ik met veel interesse dieper in de wereld van de psychologie en de mogelijkheden van onze verbeeldingskracht. In dit zelfportret beschrijf ik verschillende aspecten van mijn levenspad, voornamelijk mijn schooltijd. Door mezelf via dit portret open te stellen, hoop ik bij te dragen aan meer verbinding. Ik haal zelf namelijk vaak troost, levensvreugde en herkenning uit andermans verhalen. Elkaar écht zien, dat wil ik bewerkstelligen.
De afgelopen eeuwenwisseling vond plaats toen ik voor het eerst naar school ging. Ik was lyrisch. Letterlijk herinner ik me de woorden van de juf: ‘er gebeurt iets heel speciaals deze vakantie, we gaan van het jaar 1999 naar het jaar 2000.’ Ik realiseerde me plotsklaps dat ik dit maar één keer in m’n leven mee zou maken. Niet dat iemand aan me merkte dat ik het millenniumjaar zo speciaal vond, in deze periode stopte ik namelijk met praten. Dat durfde ik niet meer omdat ik anderen niet tot last wilde zijn. Ik was gevoelig voor het oordeel van de juffen en probeerde het naar hun zin te maken. Het begon met het mijden van woorden waarvan ik dacht dat ik ze nog niet mocht gebruiken, zoals ‘chic’ en ‘hypocriet’. Vanuit daar escaleerde het. Ik werd zo bang om iets te zeggen wat ‘niet mocht’, dat ik bevroor. Doordat ik niets meer zei, kreeg ik steeds meer afwijzing vanuit mijn omgeving. Zo belandde ik in een vicieuze cirkel van niet durven praten.
Wat ik mij nog meer herinner is dat ik gek was op dieren. Ik vond het verschrikkelijk onrechtvaardig dat ik moest leren dat de mens het intelligentste wezen op aarde zou zijn. Ieder dier, ieder plant, ieder wezen is zo anders. Wij kunnen onze zintuigen niet eens zinnig met elkaar vergelijken. Ik dacht aan vleermuizen en dolfijnen die bijvoorbeeld via echolocatie de wereld anders waarnemen dan wij. Misschien ‘hebben’ andere levensvormen, of levensuitingen ook wel zintuigen waarvan wij niet zien dat ze bestaan. Bijvoorbeeld omdat wij die zintuigen niet hebben. Of we beseffen het niet en zien het daarom niet. Misschien kunnen wij eigenlijk ook meer met onze zintuigen. Meer dan we denken, meer dan we op het moment bewust beseffen. Vanuit mijn eigen ervaring geldt dit zeker voor mij. Over de jaren lijken mijn zintuigen in sterkte en scherpte toe te nemen . Of, laat ik het zo zeggen, mijn vermogen om de veelheid aan prikkels zinnig te verwerken lijkt toe te nemen.
Op mijn basisschool hadden we lange tijd een grote wereldkaart hangen. In mijn hoofd probeerde ik de continenten aan elkaar te lijmen, omdat ik het vaak op een puzzel vond lijken. Misschien was ik net als de wereld, en moest ik nog leren hoe mijn ‘continent’ was ontstaan en hoe dit zich verhoudt tot de andere continenten. Voordat het me echter goed en wel lukte om tot leven te komen als stukje van de wereld, implodeerde de vulkanen op mijn ‘continenten’. Ze stopten om bewust deel te nemen aan mijn levensverhaal en delen van mij zonken in de oceaan van mijn onbewuste. Ik werd al snel verstoten door de andere kinderen en belandde steeds meer in mijn eigen wereld. Ik vulde mijn tijd met insecten redden van fietspaden, paddenstoelen bestuderen, verhalen schrijven en tekenen. Op de gang of achterin de klas gingen er steeds meer lessen aan me voorbij. Uiteindelijk was ik meer ziek thuis dan op school. Ik was niet meer spontaan, creatief en open. Ik twijfelde op een gegeven moment zelfs of ik dat ooit was geweest. Niets daarvan was namelijk nog terug te vinden in mijn uiterlijke omgeving.
Hoe ik dan toch weet dat deze eigenschappen ooit bij mij hoorden? In mijn dagdromen was ik iemand anders. Ook mezelf, maar hier durfde ik wel te praten en kon ik experimenteren met verschillende rollen. Rollen zoals redder, kunstenaar, vriend, et cetera. Zo bleven deze stukjes van mij stiekem in leven. Mijn dagen waren vaak een samenspel van fantasie en realiteit, een soort verbeeldende schepping. Ik schreef in deze tijd ook een driedelige fantasy-serie: Maraluiqa. Over een ontdekkingstocht van een fee met een leeuw in een wereld van eilanden. Elk eiland was een andere levensvorm die haar iets leerde over de werkelijkheid waarin ze leefde. Deze wereld in een wereld hield me lange tijd op de been. Achteraf zie ik dat dit een duidelijke uiting was van mijn zeer sterke verbeeldende overprikkelbaarheid, die zich toen nog vooral toonde in kwetsbaarheid. Door confrontaties met mijn omgeving sloot ik me af van de buitenwereld om te dagdromen. Ik wilde mezelf ontwikkelen en oefende dit als het ware in mijn hoofd. Ook kon ik op deze manier mijn eigen ervaringen en emoties onderzoeken en die van anderen in mijn omgeving proberen te interpreteren en te begrijpen.
Op de middelbare school besloot ik om weer mee te doen. Ik dwong mezelf om weer te praten, maar ik had een sterk masker ontwikkeld. Zelf onder spanning kon ik functioneren door intense spanningsemoties tijdelijk te bevriezen. Ik regeerde over mijn emoties en intrusies als een tirannieke ijskoningin en vertelde mezelf dat ik deze tijd moest uitzitten. Ik speelde een rol. Achteraf gezien niet expres, maar uit onmacht. Ik wist niet wie ik was, laat staan wat ik wilde. Dus ik ging door en zat mijn tijd uit. Probeerde te voldoen aan de verwachtingen van mijn docenten, ouders en vrienden en wachtte geduldig op het volgende hoofdstuk in mijn leven, daar zou ik eindelijk de intensiteit op kunnen zoeken. Ik wilde namelijk de filosofie induiken, leven als kunstenaar en vooral vrij zijn in mijn hoofd. Hoe? Dat wist ik niet. Maar ik wist wel dat ik de tijd zou hebben om dit uit te zoeken als ik klaar was met school. Toch zocht ik af en toe wel de (artistieke) spanning op. Ik was de stilste van de klas, van de school wellicht, maar wel vaak op het podium te vinden. Ik speelde in bands, deed aan theater, exposities en ontwerpwedstrijden. Dit was gek voor mij: enerzijds voelde ik me een stil ‘muisje’ en dacht ik dat ik daarom deze rol niet mocht aannemen. Anderzijds haalde ik veel plezier uit op het podium staan.
Tijdens mijn studietijd ging ik in eerste instantie naar de kunstacademie. ‘Ontscholen’ noemde ik het zelf. Ik ontdekte spelenderwijs weer mijn creatieve kant: een kant die nooit weg was geweest, maar ook nooit echt volledig was gevoed. Op de middelbare school was die creatieve exploratie er ook wel, maar toen nog erg ondergesneeuwd. Ik wist dat ik maar één jaar naar de kunstacademie zou gaan, dit had ik van tevoren met mezelf afgesproken. Meer mocht niet van mezelf, want ik was bang dat ik anders geen goede toekomst zou krijgen. Grappig is wel dat ik dat jaar zo goed als geen lessen heb gemist. En toch durfde ik niet door te gaan. Bang was ik. Bang dat het kiezen voor dit deel van mezelf betekende dat ik zou veranderen in een groot, gapend gat. En hoe meer ik het opzocht, hoe banger ik werd dat dit gat een monsterlijk deel van mezelf zou zijn. Dat het mij zou verzwelgen als ik van het gebaande, veilige pad zou afwijken. Mezelf excuseren voor mijn zwakte en onzekerheid was makkelijker dan mijn innerlijke kracht belichamen.
Na dat jaar kunstacademie ging ik filosofie studeren. Eigenlijk keek ik er nog best naar uit ook, maar het eerste jaar was enorm teleurstellend. Het voelde als een herhaling van 6 vwo, en toen ik vervolgens een destructieve relatie kreeg, stortte ik in. Tijdens een tentamen kreeg ik een paniekaanval en daarna durfde ik amper meer het universiteitsgebouw in. Vanaf toen ging het bergafwaarts. Uiteindelijk laste ik een studiepauze in en sloot mezelf op in mijn kleine woning. Haast alles had ik verloren, op een klein stukje na. Er was nog een beetje rook, een sluimerend vuurtje dat toch was blijven branden. Ik kroop weer omhoog, maar het ging niet in één keer goed. Iedere poging om verder te studeren of te werken ondermijnde ik met mijn angst. Iedere poging om banden met anderen op te bouwen duwde ik weg. Eerst moest ik blijkbaar verder de destructie in, helemaal. Mijn innerlijk leek kapot. Het leek te laat om mijn creatieve zelf terug te laten keren. Bijna ook te laat om liefde te voelen voor de lelijke delen in mezelf. Ik wist ook niet of het er allemaal nog was en al helemaal niet waar ik het moest zoeken. Dit was mijn meest intense gevoel van desintegratie.
Na een aantal jaren verhuisde ik weer terug naar mijn geboortestad en raakte zwanger. Daarna kwam de pandemie. Evenals de wereld was ik gedesintegreerd, maar voor mij was het ook de tijd van nieuw leven: ik werd moeder. Een periode van opbouw volgde, langzaam kwam ik weer op krachten. De aansluitende twee jaar waren een chaos van het uitproberen van verschillende dingen: stages, banen, studie oppakken, nieuwe vriendschappen, nieuwe mensen en bedrijven. Ik denk dat dit voortkwam uit wat mij houvast gaf in de moeilijke periode ervoor: altijd mogelijkheden zien en zoeken. Er is altijd wel een omweg, een andere deur, een inventieve oplossing. Ook in tijden van destructie. Toch was deze puzzelmodus alléén niet genoeg om met mijn angst te kunnen leven. Het moederschap gaf mij uiteindelijk de boost om de angst enigszins in perspectief te plaatsen. Hierdoor ben ik mijn ideeën ook daadwerkelijk gaan uitvoeren. Weliswaar nog steeds angstig, maar mijn creativiteit kon weer stromen. Mijn spirituele en creatieve kant werden weer gevoeld en gevoed. Zoveel kwam ineens binnen mijn bereik, dat het me haast overweldigde. Waar wil ik werkelijk heen, als er van alles kan? Waar ik drie jaar geleden nog dacht dat ik nooit meer naar buiten zou durven, had ik nu zoveel energie dat het mij bijna opbrandde. Om dit te voorkomen bouwde ik veel activiteiten ook weer af. Dat voelde als een verlies, maar ik merkte ook dat ik nu kon kiezen wat ik wilde. Ik wist dus ineens wat wel paste, en wat niet.
Nu ben ik dus bewust aan het kiezen. Op basis van wat voedend en goed voor mezelf én voor de wereld is. Waar ligt het stukje van mij dat iets toevoegt aan de wereld? Ik weet nu wie ik (op dit punt in mijn leven) ben: artistiek, rebels en zacht. Niet op zoek naar status, maar des te meer naar betekenis en onafhankelijkheid. Met een gezonde dosis speelsheid wil ik dingen uitproberen en me openstellen. Waar ik eerst veel moeite had met overzicht en logica, gaat dat sinds een half jaar steeds beter. Mijn verbeeldingskracht was lange tijd gefragmenteerd en omringd door ruis. En nu, tot mijn grote verbazing, kan ik haast realistisch verbeelden. Als ik nu mijn ogen dicht doe, verdwijn ik in bewegende landschappen: naaldbomen met blond haar en kleine kersen eraan. Paarse, tapirachtige wezens eten zich er vol mee. Plots vaar ik op een surfboard over een slingerende rivier, terwijl op de achtergrond een drietal oudere mensen elkaar verhalen vertelt over de dag van gisteren en eergisteren. Het lijkt wel alsof ik iets aan het herstellen ben waarvan ik niet wist dat het beschadigd was, laat staan dat ik wist dat ik het in me had. Mijn openheid, nieuwsgierigheid en enthousiasme worden gevoed. De verbeeldingskracht zet mijn energie weer aan.
Waar ik eerst de kracht bij de ander neerlegde, weet ik nu dat ik een zelfsturend vermogen heb. Doodsbang was ik vroeger voor de macht van anderen. Nu pak ik die kracht op een rustige manier terug. Daarmee komt ook de verantwoording. Wat ga ik doen? Wat wil ik neerzetten? Ik ben verder gaan studeren, leren, ontmoeten en creëren. Ik leer weer om te voelen en verbinding maken. De liefde die ik vroeger voor de natuur en alle dieren had, voel ik weer sterk. Ik begrijp hen weer, zoals ik met hen praatte toen ik heel jong was. Steeds meer toegang krijg ik tot delen van mezelf die bevroren zijn geweest. Na elke intense droom over dood en verderf is er weer een stukje hersteld en opgeruimd. Ik leer steeds sterker dat ik mijn wereld schep met juist die delen die ik eerst niet durfde aan te kijken. De delen die sterk genoeg zijn om alles tot de grond toe af te breken. Maar nu weet ik dat ik de controle heb, dat ik die kracht kan gebruiken voor creatie en rechtvaardigheid. Ik durf weer naar buiten en zelfs bijna te springen in mijn creatieve kracht. Op een rustige manier laat ik het ‘monster’ los. Hoe meer ik het aankijk, hoe sterker, zelfstandiger en rechtvaardiger het wordt. Onderweg naar een leven in verbinding.