Toen ik dertien jaar oud was, schreef ik onderstaande zinnen in mijn dagboek – een schrijven dat ik was begonnen omdat ik ervoer sinds enige tijd “mezelf niet meer te zijn”. De vervreemding hield, onder andere, verband met de gevoelsmatig stormachtige, overprikkelbare fase van de puberteit en de conflicten tussen mijn ouders, het uiteenvallen van ons gezin tijdens en na de scheiding. De puberteit en de scheiding zijn twee veranderingen die ik, te meer tegelijkertijd, als heel intens en complex ervoer. Een groeiend zelfbewustzijn ging via een ingewikkeld en mistig wordend sociaal bewustzijn samen met gevoelens van vervreemding en verwarring. En ondertussen, ondertussen schreef ik wat mij van binnen bezighield, in een poging grip via begrip te realiseren:
“Liefde is, vind ik, het sterkste gevoel wat er is. Voor wat dan ook, liefde is sterk en niet zwak. Zwakke liefde bestaat niet.”
Ik betwijfel of ik de omvang van wat liefde betreft destijds, toen ik dertien was, bevatte. Niet alleen vanwege mijn leeftijd, ook vanwege de gezinssituatie. Een genuanceerd begrip van “sterk” of van “zwak” zal ik (met enige ironie) nog niet helemaal doorvoeld, doorleefd en in de diepte en hoogte begrepen hebben. Ook NU betwijfel ik of ik de magnitude of de ‘scope’ van wat ik toen schreef kan, weet te omarmen.
Tenslotte: Als liefde zo sterk is, omarmt het moeiteloos alles wat het (be)treft.
Ik twijfel echter niet aan de Waarheid en Schoonheid van wat ik op mijn dertiende innerlijk waarnam en opschreef als zijnde een onwrikbare Realiteit. En ik twijfel er ook niet aan dat dit voor mij samenhangt met het zo abrupt toenemen van twijfels, in diezelfde periode. Misschien begreep ik het destijds precies zoveel als toen mogelijk was. Daar twijfel ik ‘eigenlijk’ niet aan, nu ook niet.
Jaren later, ook nu, zou ik liefde geregeld verwoorden als “bewust zijn”. Vanuit bewustzijn of aandachtige aanwezigheid ervoer en ervaar ik namelijk de mogelijkheid liefde te voelen en via mijn handelen en relaties te leven.
Gaandeweg, tussen mijn dertiende (maar wellicht al vroeger, iets onbewuster?) en het vaak ingewikkelde, voortgaande daarna, voelde ik een sterk imperatief (de liefde?) om zo bewust mogelijk te Zijn. Dit was (en soms is) een beweging die niet zelden zo intens was dat ik het als eisende ontevredenheid of als doordringende leegte ervoer.
Zo sterk kan de ervaring van zwak zijn.
Desalniettemin en inclusief deze manifestaties van ervaring en betekenisgeving, bleef ik op meer of minder helder (bewust) niveau vertrouwen op dat wat ik op mijn dertiende als meest waarachtig en wakker (waar) ervoer. In mijn wens tot bewustzijn van mezelf had ik echter een evenredig grote wens van bewustzijn van mijn omgeving. Misschien was het in het sociaal gedeelde onbewustzijn (zo voelbaar tijdens de scheiding en zo overstromend in intensiteit tijdens de puberteit) dat voor mij het verlangen tot en tegelijkertijd de gewaardeerde, bewuste ervaring van bewustzijn opleefde, gewaar werd. In ieder geval op papier. De conflicten om mij heen verinnerlijkte ik – het gemis aan liefdevol samenzijn in ons gezin (en daarbuiten) werd een heel individuele (niet deelbare), maar waarschijnlijk universeel herkenbare ervaring van zelf-afwijzing.
Zo rond mijn 25e ontmoette ik een ondertussen goede vriend. Hij wees mij onder andere op de theorie van positieve desintegratie en mijn wens tot bewustzijn van mezelf (en, toen in afnemende mate, anderen) vond daarin een gelijkgestemde. In ieder geval op papier.
Onder het verlangen naar ont-spannen bewustzijn (hoe tegenstrijdigheid te overstijgen?) ontstond een nieuwe dimensie: ik waardeerde in de TPD het verband tussen innerlijke conflicten, angsten, depressie…en bewustwording. Dit intellectueel uitgelegde verband resoneerde met mijn intuitieve, ervaringsgebaseerde weten. Het weten dat ik op mijn dertiende slechts en toch dapper aan papier toevertrouwde. Een papier waarvan ik ergens hoopte dat mijn dierbare omgeving het zou lezen ‘en mij dan echt zou begrijpen, al was het maar een iemand’. Steeds bewuster wordend, werd dit verlangen naar begrip van anderen ook zelfonderzoek en het specifieke begrijpen een weten dat onzekerheid includeerde.
Ik ging in navolging van mijn ontmoeting met Dabrowski een gedreven zelfonderzoek aan. Zelfonderzoek waar ik al jaren mee bezig was, maar wat tegen de grenzen van zelfreflectie zonder zuivere spiegeling aanliep, en wat niet zelden een reflectie was van een negatieve zijnsovertuiging.
Ditmaal, echter en anders dan tot dan toe, ging dit onderzoek gepaard met diepgaande sociale herkenning, en de ervaring van een erkende, maatschappelijke “plek”.
Ik werd coach van begaafd-gevoelige volwassenen, gaf (en geef) vele workshops, lezingen en colleges over de TPD. De TPD leefde in veel van wat ik deed, en ik leefde bewuster mijn verlangen naar bewustzijn als kosmische grap. Het is al goed, ervoer ik.
Een belangrijke basis voor en stimulans tot mijn werk als coach voor begaafd-gevoelige volwassenen ligt, denk en ervaar ik, in het verband tussen innerlijke conflicten (moeilijke, emotionele ervaringen) en bewustzijnsgroei, zoals uitgebreid getheoretiseerd en gemodelleerd in de theorie van positieve desintegratie. Via de TPD kon ik intellectueel nader duiden wat ik op mijn dertiende beschrijf in mijn dagboek (varierend van thema’s als “communicatie” tot aan “gevoelens” en “acceptatie”). Dit intellectueel duiden bracht en brengt me nader begrip van mezelf als intens denkend, duidend en bevragend persoon, maar evengoed brengt het mij bewustzijn van de onvermijdelijke en “scheppende” verbinding van mijn innerlijke leefomgeving tot alles wat om me heen is, lijkt.
Zoals boven aangestipt: bewustzijn van onzekerheid. Onvermijdelijk kwam ik mijn dertien-jarige ik weer tegen. Onzekerheid is overal.
Al dit bedenkend en onderzoekend bevragen bracht me dus ook (soms onvrijwillig en onstuimig) nader tot mijn emoties en gevoelens. De dierbare relaties die ik in de afgelopen jaren heb ervaren en de herwaardering van bestaande relaties spelen bij deze transformatie een minstens even grote rol.
Gevoelens beschreef ik op mijn dertiende reeds als ‘het diepste in je hart’, zelfs als ‘de geest’. Via mijn onderzoek en studie naar de TPD dacht ik mezelf als het ware terug naar die expliciete waardering van het hart en de ook gevoelsvolle geest, wat vervolgens het herkennen van en het vertrouwen in mijn lichamelijk-zijn bemoedigde, iets wat na mijn dertiende zo vaak niet aandachtig aanwezig was, zo zichtbaar middels verslavingen en eetstoornissen.
Daarbij was er gaandeweg tevens het tot inzicht ont-wikkelde uitzicht dat ik (eerst juist en toen ook) in verhouding tot ontwrichtende emotionele ervaringen steeds dieper de relatie ervoer tussen innerlijk (fysiek, emotioneel, sociaal, mentaal..) verzet tegen mijn lijden en de afwezigheid van liefde in mijn voelen, handelen en denken. De afwezigheid van bewustzijn, wat zich in vele jaren uitdrukte als zelfafwijzing, geen goede zelfzorg en abrupte afwijzing van anderen, is een geest druk in strijd met alles wat zich naar ‘zijn’ verlangens ongewenst aandient.
Onder andere via de studie naar de TPD onderzocht ik oosterse filosofie, dook ik in velerlei psychologische stromingen, kon ik de rijkheid van cultuur en kunst die ik tijdens mijn studies mocht exploreren verbinden met persoonlijke ervaring en professionele bezigheden, ontdek(te) ik wederom en toch ook weer op een nieuwe wijze de kleine en Grote waarheid van de natuur, …zodoende uitmondend en voortgaand in een uitdijende acceptatie van al wat leven, althans voor mij en telkens in het nu, op ervaringsniveau is.
Dabrowski’s visie bood mij een intellectueel spiegelende en verdiepende weg terug naar mijn dertiende jaar, waarmee ik met terugwerkende, langzaamaan zelfversterkende kracht de verbinding met mijn omgeving als vol, als liefdevol, ervoer en ervaar.
Een onderzoek dat het vertrouwen dat (dus ook!) uit mijn 13-jarige ik spreekt, intensiveerde en integreerde in mijn bewuste, alledaagse leven. Tot aan onbewust bekwaam onzeker-zijn.
Elders in mijn dagboek schrijf ik tevens:
“Het ultieme doel van leven is doodgaan, denk ik. Of misschien wel leven na de dood, dat weet ik niet.”
Dit stukje heb ik meermaals teruggelezen. Het heeft mij gefascineerd, ik ben ervan geschrokken, ik heb het willen afwijzen, en ik herinner me dat ik, toen ik het schreef, dacht iets waarachtigs te schrijven waar ik de realiteit niet van kon ervaren. Ik schrijf het gewoon op en dan zie ik later wel, zoiets moet ik gedacht hebben.
De angst voor wat ik opschreef heeft me best een tijd bezig gehouden. Ondertussen zie ik er ontpoppende wijsheid in. En van daaruit is de angst invoelbaar, voorstelbaar, begrijpelijk, maar geen raadgever.
Dus ook dit, “zelfs” deze absoluut aanvoelende waarheid voor mij toen en nu – de dood als ultiem doel (hoe je dit ook interpreteren kan, ik doe het “levendig” en leven-bevestigend) – omarm ik met ‘openslaande schouders’, schouders die zelf steunen op openslaande schouders van zoveel en van zovelen voor en na mij.
Dat de liefde als ‘het belangrijkste’ en de dood als doel van leven samenkwamen in mijn schrijven doet me vermoeden dat wat er destijds ook speelde, ik mezelf wel degelijk was te midden van mijn bewuste ervaring ‘mezelf niet te zijn’. De onvermijdelijkheid van verandering en de inherente onzekerheid werden me weliswaar pijnlijk duidelijk, ook dit is deel van alles wat ik en wat leven is (zou ik nu in mijn dagboek schrijven ;-)).
Nu ook wens ik bewustzijn. Al is wensen nu inherent aan bewustzijn en gaat het er niet eisend aan vooraf. Meestal – in essentie is er ironisch geen strikt ‘voorafgaan aan’ af te leiden.
Ik wens ook bewustzijn van mijn omgeving en ik ben dankbaar als dat er naar mijn ervaring (!) is. Ik ben dankbaar dat ik zonder ‘omgeving’ (intern of extern, voor zover strikt te onderscheiden) niet bewust(er) zou kunnen zijn.
Wat mooi dat ik mag meemaken dat de theorie van positieve desintegratie hierbij een persoonlijke en sociale gids is die zijn weerga voor mij niet zomaar kent!