Dynamismen

Autonome groeikrachten

Dynamismen zijn  intrapsychische groeikrachten die emotionele ontwikkeling zoals beschreven in de positieve desintegratie theorie mogelijk maken. Het zijn een combinatie van instincten, drijfveren en intellectuele processen, gecombineerd met emoties. Dabrowski onderscheidt twee groepen dynamismen: oplossende en ontwikkelende dynamismen.

In de eerste ontwikkellaag, primaire integratie, zijn geen dynamismen actief. Binnen de groeidynamiek van eenlagige desintegratie beginnen oplossende dynamismen een rol te spelen. Deze groeikrachten zorgen voor het uiteenvallen van de bestaande (psychische) structuur. In elke ontwikkellaag spelen andere dynamismen de hoofdrol. Het is echter niet zo, dat deze ontwikkellagen en dynamismen elkaar in min of meer duidelijke volgorde opvolgen. Zij lopen naast elkaar en door elkaar, getuige het meerlagige karakter van de emotionele ontwikkeling. Globaal kan wel worden gezegd, dat bepaalde dynamismen op een bepaald niveau in de ontwikkeling meer naar de voorgrond treden en kenmerkend zijn voor de groeidynamiek die er dan gaande is. De dynamismen die op een eerdere ontwikkellaag actief waren, worden minder actief in het proces en zullen uiteindelijk verdwijnen.

Nadat oplossende dynamismen actief zijn geweest zorgen ontwikkelende dynamismen voor opbouw van de eigen hiërarchie van waarden. De nieuw ontstane structuren bestaan naast de oude structuren, of in plaats van, maar er is geen sprake van ‘evolutie uit bestaande structuren’.

Oplossende dynamismen

 
Ambivalentie

Het heen-en-weer bewegen tussen wel of niet waarderen (van personen, ideeën, argumenten, houdingen,..), gekoppeld aan acties of gevoelens. Stemmingswisselingen. Gelijktijdige tegenstrijdige gevoelens (zoals superioriteit- minderwaardigheid of vermijden-benaderen).

Ambitendentie

Verlangens die onverenigbaar zijn met elkaar. Vaak gepaard gaande met besluiteloosheid. Conflicterende acties.

Verbazing over je zelf

Verbazing over eigen groeimogelijkheden en ‘vermogens’, maar ook over welke aspecten van je zelf niet langer overeenstemmen met groeiende idealen.

Ongemakkelijkheid met jezelf

Eigen tekortkomingen zien. Zelfkritische neigingen.

Gevoelens van inferioriteit

Het gevoel minder te zijn dan een ander, maar ook een begin van de eigen hiërarchie van waarden. ‘Ik ben op punt A, maar ik wil op punt B zijn’.

Ontevreden met het zelf

Afkeuring, boosheid, agressie naar ongewenste aspecten van het zelf. Pogingen aan jezelf te ontsnappen.

Schaamte en schuld

Beschaamdheid naar aspecten van je zelf en het niet voldoen aan eigen idealen. Het begin van verantwoordelijkheidsgevoel voor eigen tekortkomingen en imperfecties.

Creatief instinct

Individuele zoektocht naar ervaringen die kwalitatief verschillen van eerdere ervaringen. Ook het creatief leren omgaan met innerlijke conflicten.

Positieve onaangepastheid

Het mogelijk actief verwerpen van opgelegde en aangeleerde normen en waarden, gebaseerd op een bewust eigen gecreëerde, (h)erkende hiërarchie van waarden. (On)aangepastheid heeft vier uitingsvormen:

  1. negatieve onaangepastheid: crimineel en asociaal gedrag.
  2. negatieve aangepastheid: aanpassing aan de hiërarchie van waarden van de sociale omgeving. Of dit negatieve aangepastheid is, is ook afhankelijk van de dominante waarden in een sociale, maatschappelijke context.
  3. positieve onaangepastheid: onderdeel van het ontwikkelproces, zoals hierboven beschreven. Een belangrijke voorganger van de verwezenlijking van persoonlijkheid zoals opgevat door Dabrowski.
  4. positieve aangepastheid: aanpassing aan de eigen ontwikkelde hiërarchie van waarden, die zelfontdekt en bewust gevolgd worden.

Ontwikkelende dynamismen

 
Verantwoordelijkheid nemen voor jezelf en anderen

Eigenaar zijn en verantwoordelijkheid nemen voor eigen acties, gevoelens, verlangens en ideeën. Alsook het willen helpen van anderen die bezig zijn met hun persoonlijke ontwikkeling of in een kwetsbare positie behoefte hebben aan ondersteuning.

 Zelfbewustzijn en zelfcontrole

Bewust zijn van eigen mentale en gedragsmatige doen en laten. Een dynamische stabiliteit in persoonlijke eigenschappen. Bewustzijn dat sommige persoonlijkheidskenmerken belangrijker zijn dan andere.

Syntonie,  empathie en compassie

Syntonie is spontaan meevoelen met anderen vanuit sociale interesse en behoeftigheid. In empathie komen cognitieve en affectieve empathie samen. Compassie is een liefdevolle accepterende houding naar alles wat leeft en ook de actie realiseren die nodig is om andere, voelende wezens te faciliteren in hun welzijn.

Object en subject in het zelf

Het kijken naar jezelf van buitenaf (als object) en als ervaringsdeskundige (subject). Zelfonderzoek en zelfobservatie in dienst van je eigen mentale ontwikkeling. Actieve, constante zelfontdekking. De ontwikkeling van een ‘innerlijke waarnemer’ die getuige wordt van de mentale, emotionele en fysieke processen die binnenin gaande zijn.

Derde factor

Bewuste keuze voor elementen uit het zelf en de omgeving die behouden of verworpen dienen te worden. Coördinator van het interne mentale milieu, een belangrijke groeikracht die vanaf meerlagige desintegratie actief wordt.

Innerlijke mentale transformatie

Het proces van persoonlijkheidsontwikkeling, waarbij de veranderingen in de emotionele structuren het meest cruciaal zijn. Deze ontwikkeling is niet gelijk aan een biologische ontwikkeling en een psychologisch type. Stresssituaties hebben bij het vermogen tot transformatie geen langdurig ontwrichtend effect op de innerlijke stabiliteit. Mogelijkheid tot diepe innerlijke concentratie (zoals gecultiveerd via meditatie).

Zelfeducatie en autopsychotherapie

Innerlijke conflicten en stresssituaties worden gezien als ontwikkelkansen en mogelijkheid tot versteviging van de eigen ontwikkeling, weten wat je nodig hebt in de omgang met stress en conflicten (auto-psychotherapie). Je gaat op zoek naar informatie die je helpt in de vorming van je persoonlijkheid (zelfeducatie). Alleen zijn en concentratie spelen een belangrijke rol in dit proces, maar ook spiegeling aan personen in wie je hogere of diepere waarden herkent.

Autonomie

Vrijheid in kiezen en vrijheid van drijfveren van lagere impulsen. Gedragingen zijn in overeenstemming met je persoonlijk ideaal.

Authentisme

Zelfreflectieve en integere expressie van de eigen emoties, cognities en attitude. Consistent met de eigen hiërarchie van waarden.

Sturing vanuit de kern

Leven volgens de eigen hiërarchie van waarden, intuïtie, zonder intensieve innerlijke conflicten.

Persoonlijk ideaal

De standaard waartegen iemand zijn eigen ik evalueert; het ontwikkel(en)de zelf.