De kennismaking met TPD was als thuiskomen. Als in een tango van Astor Piazzolla. Of liever het was als na een lange tocht door een onherbergzaam landschap eindelijk een stafkaart te zien krijgen en beseffen van hoever je komt en waar je zoal naartoe kan. De (lijdens)weg kreeg zin in het licht van het noodzakelijke traject om de volgende droge plekken te bereiken en boven de nevel uit te stijgen. Ik zag ‘het leven’ niet langer als een pijnlijke, vaak vernederende hinderlaag.
Een bijna mystiek moment.
Chris Van Camp
Mij bekende fenomenen
waar Dabrowski mij begrippen voor aanreikte.
DESINTEGRATIE
Desintegratie is een spiegelbegrip voor ‘het gevoel’ uiteen te vallen, geparalyseerd te zijn. Niet eens down maar eerder verloren. Hét kwijt: de controle, dat wat je gisteren nog typeerde. Ik hoorde me in een vruchteloze poging om mijn toestand aan anderen te beschrijven vaak naar de tafel-vergelijking grijpen, de ‘demontage’. Stel dat je tafelblad op 4 poten rust, een sociale poot, een werkgerelateerde poot, een financiële poot (soms betalen klanten niet) en een emotionele liefdespoot… je kan er één weghalen, twee, drie maar als de laatste neergaat ben je geen tafel meer maar een plank. Gereduceerd tot ongeordende onderdelen. Ik was er niet altijd achter wat de demontage triggerde. Ik probeerde vaak alle elementen in mijn leven schematisch voor te stellen als een soort manke inventaris van gebeurtenissen, stadia, emoties en omgevingen. Zo kon ik de ‘deconstructie’ van mijn leven beter vaststellen, me er van vergewissen dat ik het me niet inbeeldde. “Mijn hoofd lijkt nog het meest op een bouwvallig ministerie, de liften doen het niet, de archiefkasten zijn overhoop gehaald, er zijn hopen werk om het terug op orde te krijgen” (Borderline play)…. Demontage, deconstructie… ik zat er vlakbij.
MEERLAGIGHEID
De meerlagigheid manifesteerde zich als het gevoel mijn eigen ideale vaderfiguur/mentor in mezelf ontwikkeld te hebben. De figuur die – wanneer ik na daden die niet strookten met mijn waarden – me in mezelf opwachtte en mild vaderlijk mijn verwilderde, verhakkelde zelf verzorgde en vol mededogen en humor lachte om zoveel stommigheid. Mijn oude god. Ook mijn schrijvende ik was altijd al mijn betere, mannelijke ik. De momenten dat ik er mee samenviel, waren momenten van rust en wijsheid. De meerlagigheid strookt met de gevoelens een tribunezitter met zicht op mijn eigen leven te zijn. De reflex jezelf – in perioden dat je niet aan je eigen waarden voldoet – te verbergen voor die innerlijke, superieure toezichter, vertaalde zich vaak naar angsten. “De inner gods sluiten hun kristallen ogen tot de dans met het kwaad stilvalt en de storm van hormonen en vleesgeworden ambitie is gaan liggen.”(dagboek). Dit ‘in touch zijn met mijn ideale ik’ projecteerde ik vaak als soort geloof in wat ik ‘het Al’ noemde en mij ondanks mijn aversie van geïnstitutionaliseerde godsdiensten iemand met een hang naar de mystieke kant van religie maakte. Ook in de symboliek van de alchemie vond ik een formulering van het wordingsproces dat ik vermoedde, van de meerlagigheid en het perspectief van het na te streven ‘zijn’. Het gevaarlijke, heimelijke proces van het lood in goud veranderen. Een thema dat mij ook overmatig aansprak was het gegeven van ‘de Graal’. Een andere drager voor het groeidoel. De queeste, de tocht waren altijd al inherent aan het leven. De lange weg tot jezelf.
THIRD FACTOR
Wat Dabrowski ‘the second factor’ de omgeving noemt was wellicht de grootste trigger om mijn queeste te starten. Ik moest mijn familie overleven, alsnog geaborteerd op mijn 16de, verstoten uit de comfort zone. Er was geen weg terug. Stamina, zo noemde ik de kracht graag die mij een overlever maakte. Een survivor (First Factor?) van mijn eigen rusteloosheid die pas getemperd werd door het moederschap. Niets of niemand mocht/kon mij tegenhouden. Ik gebruikte vaak de circus-vergelijking, trekken tent opslaan, inpakken en weer verdwijnen bij nacht. ‘Iets’ dat mij dreef, ‘iets’ wat ik sterker had dan anderen en als ‘wil’ werd betitteld maar algauw een negatieve, te obsessieve connotatie kreeg. Die wil ging in alle richtingen en bereikte soms ongewenste doelen. De externe perceptie van dit sterke doorzettingsvermogen verbeterde naarmate ik deze kracht meer aanwendde om voor andere dingen te realiseren. Ik geloofde graag in de unieke challenge die we meekrijgen. Terwijl mijn eenzaamheid en gebrek aan achterban en duidelijke identiteit qua herkomst mij parten speelden, besefte ik ook dat dit mij een enorme voorsprong gaf. Ik moest me niet moeizaam onthechten, had geen loyauteit probleem wanneer ik trouw was aan mezelf ipv aan het beeld dat mijn inner circle van mij had. Ik heb geen tijd verloren aan valse geborgenheid. Die wil, die zoektocht is er nog steeds, heftig maar minder bedreigend.
OVERPRIKKELBAARHEDEN
Overexitabilities, de overprikkelbaarheden waren als kind overweldigend. Alles -of liever mijn reacties op alles – werden als té ervaren, door mijn moeder, mijn omgeving en mezelf. Té was problematisch. Mijn moeder schetste de intensiteit als volgt: “mijn koperkleurig haar moest vast een geleider zijn waardoor telkens een elektrische lading binnenkwam. (Pijnlijke scherts). Zelf omschreef ik later mijn gevoeligheid als rauw, gevild door een zoutmijn wandelen. Zelfs liefde en schoonheid waren intens pijnlijk. Ik leefde altijd al in een wanverhouding met mijn huid, te licht , te transparant, te snel geïrriteerd… te naakt. Een laag te weinig. Ik heb deze gevoeligheid té lang als een negatieve eigenschap moeten ervaren. ik wist niet wat ik ermee moest, ze veroorzaakte alleen emotioneel ongemak. Ik besloot me voor prikkels te behoeden in bepaalde perioden. Onterecht verguisde ik emoties als ondergeschikt aan de rede. Ik legitimeerde dit door Oosterse filosofie niet helemaal te verwerpen. Het kluizenaarschap waarin de mystiek zo goed gedijde verheerlijkte ik. Toch documenteerde ik mijn emoties onder bepaalde omstandigheden uitvoerig in mijn dagboeken. Bij zelfs zeer vroege herinneringen hoorde telkens ook een zeer levendig ‘staal’ van de destijds gevoelde emotie. Ik heb heel lang in onmin met, in vertwijfeling over de functie van zowel emoties als seksualiteit geleefd. Dabrowski leerde mij nu net die twee dingen die zo ‘des mensen’ zijn, te accepteren door ze te duiden als katalysator, als drive tot verandering. Ik hoef ze niet te bevechten of te zien als aberraties van mijn lagere zelf. Note: ik heb het moeilijk met het containerbegrip HSP dat ertoe leidt dat velen die ik ervaar als emotionele pletwalse zich beroepen op deze hooggevoeligheid en ontzien willen worden. Het recht om ontzien te worden, wat met het recht jezelf bloot te stellen en te transformeren?
POSITIEVE DESINTEGRATIE
Doorheen de vele crisissen – lees momenten van totale desintegratie – die ik meemaakte (16 – 22 – 27 – 31 – 39 – 42 – 45…) frappeerde en frustreerde het me telkens enorm dat wanneer ik uitgeput en radeloos op de bodem van het zwart gat quasi emotieloos zei dat ik niet meer wist hoe het verder moest, dat ik geen steek voor mijn ogen zag en dus ‘niet meer kon’, men mij gewoonweg aanspoorde me ‘te herpakken’. Alsof men er vertrouwen in had dat ik dat ook kon. De uitgestoken hand was er niet, noch de hulpverlening. Was dit niet het punt waarop anderen via de spoedafdeling in de psychiatrie belandden? Soms ‘zag’ ik mezelf huilbuien, hysterische uitvallen, hyperstress uitvergroten omdat het me beangstigde en ik iemand standby wou. Noch ik, noch anderen hadden echter het gevoel dat het mis zou gaan. Er was telkens dat moment waarop het leek dat het universum ‘cut’ riep, ik het puin van mijn kleren klopte, adem haalde en met hernieuwde moed verder ging. Daarop volgde telkens een positieve periode – ik was er door – alles ging beter, ik had vooral meer vrede met mezelf. Het begrip positieve desintegratie – voorheen een contradictio in terminis – was voor mij een sluitstuk van de puzzel.
DABROWSKI BIEDT VOOR MIJ EEN SLUITEND KADER: DE AHA-ERLEBNIS
Het unieke aan Dabrowski binnen de verschillende theorieën en strekkingen die een pad naar verlichting aanwijzen en een veelal spiritueel evolutief proces voorstaan, is dat hij ‘de mens niet afvallig is’. Hij zet onze kleinmenselijkheid niet neer als een erfzonde, maar als een soort moederkoek waarin we de juiste voeding vinden om onze groei uit te putten, een orgaan dat we opvreten. Mijn mens-zijn mogen aanvaarden en de negatieve krachten en conflicten mogen omarmen als noodzakelijk kwaad (dus goed) heeft mij verzoend met mijn parcours.
*Deze tekst heeft Chris van Camp geschreven als deelnemer aan de specialisatiemodule Dabrowski/Positieve Desintegratie. Een onderdeel van de module was een reflectie-oefening op de meerwaarde van Dabrowski’s visie op begrip van en voor persoonlijke ontwikkeling. Chris van Camp schreef o.a. bovenstaande reflecties, en op navraag vond ze het goed dat deze via deze website gedeeld werden.
Chris van Camp werkt als schrijfster, in vele vormen en contexten (van journaliste tot theater), intens gedreven en bevragend. Waar in deze tekst naar (BVBA) Borderline wordt verwezen, refereert dit naar 1 van de theaterstukken die Chris heeft geschreven.