Zo rond mijn 16e speelde ik net als nu onbedwingbaar (en vrij!) met woorden. Een woord had mijn aandacht, en ik draaide het beeld, de uitspraak, de betekenis, de woorddelen, de toon en de groeiende associaties dagdromend en soms gericht concentrerend door elkaar. Tot een ongewone woordverschijning. Leeg papier vulde zich met denkbewegingen, mijn denken leegde zich beweeglijk.
Woorden zonder strikt gemeenschap met dagelijks, gesocialiseerd taalgebruik verstilde mij van binnen. Alsof ik naar een mooi geschikt bloemstel keek. Kortstondig gedachteloos en vervuld in één, en in dát woord paradoxaal genoeg aandachtig aanwezig.
Eenmaal opgeschreven en herlezen was de zin van het verstillen al gaande verloren en begon ik opnieuw woorden te ontwrichten en herop te bouwen. Of te lezen, snakkend naar nieuwe woorden om te bewonen met aanwezigheid.
Ik luisterde ook hiphop, hoogstwaarschijnlijk van invloed op het klutsen van woorden, en de term “husselen” (in slang, meen ik, (drugs)handel op straat verkopen) leende ik om de praktijk van mijn onconventionele woordgebruik te duiden.
Misschien wilde ik daarmee ook uitdrukken dat het spelen met woorden een bezigheid was die oorsprong vond in veel eenzaamheid. Gevoelsmatig hield schrijven me van de straat. Misschien waren woorden een verslavende overleving, dat ik mijn gevoelens aan het woord overleverde, zoals “jezelf uitdrukken” dan ook letterlijk begrepen kan worden. Letter voor letter.
Naar binnen keren en in woordbeelden leven, ontsloeg me van het direct beseffen van verdriet, onderwijl het niet doorgaanse gebruik van taal me heimelijk richting een bewustwording van vervreemding lokte.
In de tussentijd, waarin de woorden wegbleven of aan gewoonten gehaakt waren, danste ik. Elke dag. Dansen tot er geen bewegingsvrijheid meer overbleef. Dansen tot de emoties staakte aangewakkerd te zijn, dansen tot al het bewuste aan het onbewuste buiten mij toevertrouwd was.
Waar ik in taal geen vat op kon krijgen, begreep ik al bewegende. Maar de bewegingen vervloeide tot nieuwe woorden, en ik drukte mij denkend en dansend wél als één uit, daarin was ik heel en geheeld, ervoer ik.
Jaren later studeerde ik literatuur en zouden de middels romans en poezie opgewekte gevoelens een veronachtzaamde plek in mijn binnenwerd oplichten, de plek die ik middels eigen taalspel had omringd met emotionele omleidingen.
Door de kronkelige wegen die ik taalkundig rondom mijn diepere gevoelens had geplaveid, ervoer ik het literair-technisch doorvoelen van mijn onzekerheid als een stotterend, schitterend, stokkend, verbazingwekkend en soms, al gauw na expressie van verdriet, ook grappig proces. Niet meer zo beangstigend “mezelf zoals niemand (ik) dat ziet”.
Innerlijke draaideuren begonnen een bron van opluchting te zijn, verstrengeld zijn in taal verwerd tot mentale en emotionele vrijheid, persoonlijke betekenisgeving geen dogma, maar een creatieve oneindigheid, met weliswaar liefde en zelfs voorliefde, maar geen onbereikbare eilanden, dichtgesleuteld middels onbegrijpelijke neologismen.
Mensen zeggen weleens dat de taal zich er niet toe leent om ervaring en bewustzijn uit te drukken, dat daar zo vaak geen woorden voor zijn. Hoewel ik dit conceptueel en talig kan volgen, ervaar ik het niet zo. Ik ervaar de taal net zoals ik taal niet als los van al mijn andere ervaringen definieren kan. Bovendien drukt taal bewustzijn uit, figuurlijk.
Eenzaamheid kon ik al schrijvende en emoties vertalende vrij gevoelig verbinden met krachtige solitude, voor een individu een heroische daad, al klinkt dit mogelijk benauwend romantisch, het was geen overwinning over mezelf, maar een acceptatie van mezelf, toen ik eenzaam, juist dan, kon beleven dat alles wat er op dat moment opkomt een vrijweg is voor een volgende associatie, zowel gehecht aan het verleden en zoekend naar een toekomst als verzonken in de tegenwoordigheid van contingentie, serendipiteit en innerlijke privacy. Woorden die werelden ter ontdekking suggereerden, woorden die over anders, verbeelding, onwetendheid en wijsheid spraken.
Lange tijd was ik in onderhandeling met mezelf, ‘met, via hoeveel pijn-dragende gevoelens kan ik van deze humane conditie wegkomen?’ Ik zou veel van mijn ervaring op straat te koop hebben willen zetten, en verloor enige regie regelmatig in de evenzo zoekende handen van een ander. Ik had wel wat woorden over en de ander schoot een woord te kort, en zo lagen we in elkaars zingeving verstrengeld.
Ik onderhandelde innerlijk met mijn gevoelsleven door woord voor woord te verwisselen, door talig om de hete, kokende brij heen te draaien. Maar wat ik toen nog niet wist, is dat het draaien zelf de warmte alleen maar aanzwengelde, dat het kookpunt sowieso bereikt zou worden, en hoe hard ik ook poogde er via woordelijke uitzonderingen aan onderuit te komen ik sowieso zou uitspreken, woord voor woord, wat er nu echt in mij speelde.
Met woorden spelen is zo een poging tot uitdijen, bewuster worden, meer omvatten middels de potentieel digitaliserende, polariserende taal. Zoals emoties ruimte zijn en innemen, verworden emoties via speelse verwoording leesbaar tot hun veranderlijke en dynamische aard.
Misschien is dansen als vrij denken middels speelse verwoordingen een expressie van overprikkelbaarheden, zoals besproken in de theorie van positieve desintegratie. Misschien is het een expressie van overprikkelbaarheden in conclaaf met elkaar, nog onwetend over hun gedeelde doel: integratie. Dat het innerlijke conflicten zijn die doen waar ze goed in zijn, conflicterend tot meer bewustzijn groeien, waar nieuwe ruimte voor andere conflicten blijkt te zijn.
In taal tref ik verschillende overprikkelbaarheden en breng ik ze soms expliciet tot uitdrukking. Licht leven op speelse wijze op.
Taal en ik “go way, waaay back”, soms voelt het alsof ik mijn geboorte vooruitgesproken heb.
Taal en ik treffen elkaar, komen elkaar begroetend tegemoet in eenzaamheid. Omdat je nooit in je eentje eenzaam kan zijn, taalkundig is dat zo begrijpelijk.
Zoals je ook altijd danst met hetgeen zich dan laat dansen.
En wie of wat is dat nu, dát wat danst? Ik heb er geenander woord voor.