Woorden zijn scheppend. Als we ergens een naam aan geven, lijkt het méér te bestaan. We onderscheiden zin van onzin. Abracadabra. Eenmaal verwoord, leeft het, zo lijkt het.
Met woorden kunnen we construeren. Hele wereld- en zelfbeelden worden opgetogen. Diepe kwetsbaarheid kan zich verscholen houden in abstracte verwoording. Wie zijn we als alle woorden wegvallen?
Zo’n tien weken voorafgaand aan mijn keynote voor het Internationale Dąbrowski Congres 2024 publiceerde ik op onze kenniscommunity een eerste blog in een beoogde reeks over mijn verbinding en werk met de theorie van positieve desintegratie.
In de blog deelde ik hoe mijn verbinding met de theorie met de jaren veelvuldig vorm heeft gekregen. Jarenlang schreef en sprak ik gedreven over Dąbrowski’s gedachtegoed en verbond dit met de levensverhalen van inspirerende personen. Ik belichtte in de blogpost ook een deel van de desintegratieprocessen die ikzelf in dit creatieve proces heb ervaren. Twijfels vonden hun weg naar mijn bewustzijn en ik kon steeds minder overtuigend mijn Dąbrowski verhalen vertellen.
Het was alsof ik niet meer geloofde in het verhaal dat ik vertelde. Ik belichaamde niet helemaal waar ik over sprak. Of liever: het kader dat ik hanteerde om levenservaring te duiden, schoot tekort. De theorie begon als een beklemming te voelen, als een reductie van complexiteit.
Ik had voor ogen om nog voorafgaand aan het congres een vervolg op de blog te schrijven. In dit vervolg wilde ik de desintegratieprocessen van de afgelopen vier jaar verder uiteen zetten. Ik wilde de oplopende ontwikkelspanning verlichten en opnieuw een verhaal scheppen. Een verhaal waarin ik de conflicten kon tonen, een verhaal dat mogelijk richting en zin bood.
De werkelijkheid haalde mijn pen in.
Een kleine drie weken na de publicatie van de blog, ging ik door een kortstondige, maar zeer hevige desintegratie. Gedurende zo’n anderhalve week werd ik overspoeld door enorme golven van associaties en herinneringen, waren zintuiglijke prikkels buitengewoon intens, was mijn gedrag regelmatig ontremd en was het kenmerkend moeilijk – maar gelukkig niet onmogelijk – om verbinding te maken met mijn dierbare omgeving.
Alle manieren waarop ik had geleerd om de wereld om me heen, maar ook mijn ‘zelf’, te construeren lagen overhoop. Volgens officiële classificatie ging ik door een psychose NAO, niet anderszins omschreven.
Toen ik na de ziekenhuisopname eenmaal weer thuis was, lag daar de vraag of ik nog deel wilde nemen aan het congres. Ondertussen was het nog zo’n zes weken voor de start van het evenement. Mijn eerste focus lag bij het herstellen van mijn verbinding met dierbaren en de zorg voor mijn cognitieve en emotionele welzijn. Maar ik voelde ook het gewicht van de uitnodiging: tien jaar nadat ik mijn lezing tijdens het Internationale Dąbrowski Congres 2014 gaf, mocht ik een keynote geven in Amerika. Ik kon dit niet zomaar laten liggen.
Tegen de afvlakkende werking van de medicatie in besloot ik toch het schrijven ter hand te nemen. Eén ding was duidelijk. Ik zou niet de fictieve dialoog met Dabrowski schrijven, zoals gepland. Ik was door een dermate intensieve desintegratie gegaan, dat mijn bijdrage aan het congres onvermijdelijk moest gaan over deze ervaring. Dus ik greep de kans aan om via schrijfwerk een deel van de ontregelende levenservaring betekenis te geven. Om, hopelijk, onderweg inzichten op te doen die ook voor de betrokken werkvelden en netwerken waardevol zijn.
De keuze om openlijk te delen over mijn psychose was en is geen gemakkelijke. Stigma’s liggen op de loer. Wat zal er over mij gedacht worden? Word ik na publicatie nog serieus genomen als volwaardig en toerekeningsvatbaar mens? Een deel van mij bibbert bij het idee sociaal uitgestoten te worden.
Maar stigma is een onderdrukkende socialisering en iets in mij voelt zich ongemakkelijk bij het toekomstbeeld mij door angst te laten leiden. Bovendien staat vast dat ik niet de enige ben die een gelijkaardige ervaring kent. Psychose is een psychisch proces dat we nog steeds aan het begrijpen zijn en aandacht en erkenning nodig heeft.
Ik denk aan een opmerking van mijn oudste zus. Zij stond tijdens een van haar bezoeken aan mijn psychiatrische afdeling met mijn vader te praten en benoemde, zo vertelde ze later, ‘dat Lotte hier zeker wat mee gaat doen’. En zo zou het zijn.
Ik moest wel hevig op zoek gaan naar de verhalenverteller in mij. De verhalenverteller raakte namelijk zoek in de psychose.
De psychose was een overweldigende desintegratie – ik ken geen hevigere variant. Alles wat er nog aan geconditioneerde zelfbeelden over was in mijn denk- en voelwereld, viel uitéén. Datgene waar ik al zolang zo intens op vertrouwde, een stevig talig vermogen, disfunctioneerde volledig. Het vertrouwde zoeken naar waarheid, het verweven van gebeurtenissen met woorden en het sámen spreken over continu ontstane gedachten waaruit een gedeeld referentiekader blijkt, was niet meer goed mogelijk. Ook mijn vertrouwde inhibitie, mijn vermogen om mezelf en mijn gedragingen te remmen, dat deel van mezelf waar ik me graag mee identificeerde omdat het een wezenlijk aspect van deugden uitmaakt, schoot hopeloos tekort.
‘Een psychose is ‘een onderbroken verhaal’, aldus Stijn VanHeule.
‘Woorden zorgen dan niet langer voor houvast in het denken, en vertrouwde verhalen verliezen hun dragende kracht, met allerlei bevreemdende ervaringen tot gevolg.’
Uit: Waarom een psychose niet zo gek is, Stijn VanHeule
Ik herinner me hoe ik met toenemende intensiteit grip op een gedeelde werkelijkheid verloor, hoe de wereld en haar verschijning via zintuiglijke gewaarwording in toenemende mate verwarrend voor me werd en ik bij een oplopende piek in deze verwarring niets anders meer kon denken dan dat ik met grote waarschijnlijkheid dood zou gaan.
Want, als álles wat voorheen logisch leek, als alles wat voorheen jouw wereld als zodanig ordende, als álle conditioneringen wegvallen, als álle kracht tot geloofwaardig voorspellen van je wereld en wie je daarin bent wegvalt, als elk woord betekenis verliest en er geen nieuwe woorden voor in de plaats komen, dan begint het er verdacht veel op te lijken dat je werkelijk álle controle verliest.
Dat verlies is een desintegratie van het zelf, een frontale hapering van die innerlijke delen (of in die breinregio’s) die regulier gezien de ervaring van prioriteiten (dat wat betekenisvol is voor mij) en van voorspelbaarheid mogelijk maken. Voor zover ik de ervaring ten tijde van de psychose kon begrijpen, leek het een vooraankondiging van de dood. De ervaring dat alle logica wegvalt wordt door een geest, die een laatste poging doet alle verwarring tot voorspelbaarheid te ordenen, gesymboliseerd als de aankomende dood. HELP!, was de noodkreet.
Ik was met regelmaat doodsbang. ‘Ik’ bestond niet meer. Met ongemakkelijke helderheid herinner ik me hoe ik tussendoor regelmatig eventjes bewust was van de verregaande verwarring en eenvoudigweg mijn armen omhoog gooide uit overnemende machteloosheid. ‘Ik’ begrijp er niets meer van. Precies die totale overspoeling, de geest die de wereld niet meer tot een ‘eigen’ plek geordend krijgt, komt met abrupte acties en over elkaar buitelende, ongeremde expressie. Als je het niet meer voor elkaar krijgt om de ‘boel’ te ordenen tot een redelijk – lineair – geheel, wordt het ook onmogelijk om aan socialisering te voldoen.
Ik was in paniek, onthutst, op momenten vlammend boos, ontdaan, ontiegelijk slap, dan weer buitengewoon lomp, egoïstisch, zoetsappig lief, veeleisend, ongekend klein, buitengewoon kwetsbaar, vol vertrouwen en toen weer in mijn verwarrende binnenwereld teruggetrokken, achterdochtig. En dat allemaal zonder er enige excuses voor aan te bieden. Alle deugden waar ik me voorheen graag op beriep waren regelmatig ver te zoeken. Plotsklaps uitte ik ook gedragingen die voor mij(n ontwikkeling) eerder kwalijk zijn geweest.
In zekere zin is de psychose een uitermate intensieve expressie van schaduwkanten geweest. In het proces uitte ik allerlei gedragingen die representeren wat ik bij regulier daglicht niet wilde of niet meende te zijn, waar ik mij diep voor zou schamen of schuldgevoel over zou voelen. Het was enorm intens en het voelde vaak overdonderend stuurloos. Mijn dank is dan ook groot voor de bedding die dierbaren boden ten tijde van deze desintegratie.
Tijdens de psychose kwam ik neurotisch terug op een beeld. Een grote cirkel met een stip, precíes in het midden. Dát zou verklarend zijn, dat zou ordenen. Het was een laatste poging, verhaal ik nu, van mijn ego om diens bestaan in het centrum van het bestaan te plaatsen. Waar ben ik? Kon beeldspraak een uitweg bieden?
Maar er was alleen een in-weg.
Poeh, terugdenken aan hoe het was, voor dierbaren en voor mezelf, is pittig. Ironisch genoeg was ik ook even die stip in het midden, het hele sociale systeem draaide – met liefde, zorg, zorgen en onderlinge afstemming – om mij heen. De zorg was gericht op basale behoeftes: hoe kon ik weer tot rust komen, eindelijk de slaap vatten. Ik was een lichaam met een ontregeld hoofd. Het lijf moest nodig slapen, dat was hoofdzaak. Al die tijd was er de onzekerheid of ‘ik’ weer terug zou keren.
Hemelzijdank weefden dierbaren een web van relaties om mij heen. Wat ik niet voor mezelf noch voor mijn dierbaarste dierbaren kon zijn, waren zij. Zo kon ik relatief veilig door deze ineenstorting komen, als een klein kind toevertrouwd aan haar stam.
We doen er goed aan om óm de persoon met psychose te gaan staan en haar alle mogelijke verbinding te bieden. Uit ervaring weet ik nu dat het mogelijk is om volledig op geliefden te vertrouwen en mijn kompas waar mogelijk op hen af te stemmen.
In de weken na de psychose, mede dankzij vele gesprekken met vrienden, geestelijke gezondheidshulp gericht op stabiliteit en het noeste schrijfwerk voor het Dąbrowski congres, hervond ik eilanden van stevige, heroriënterende interpretatie in de ervaren oersoep. Fragmenten betekenisgeving die ik kon verbinden met de intensieve indrukken uit de psychose, en soms met herinneringen van vóór die tijd. De wijze waarop ik mijn zelf, het leven en de wereld ervoer en betekenis gaf en – geef, is zodoende in complexiteit toegenomen.
Onderwijl ervoer ik een stilte zonder weerga. Tijdens mijn hevige desintegratie waren er golven van diep persoonlijke herinneringen, frequent trauma’s, die mij preoccupeerden. Ik had dan ook intense emoties hierbij. Ná de psychose leek er iets van een tot dan toe altijd gestolde intensiteit in mij opgelost. Geuít. Ik begreep het nog niet, ik merkte vooral dat er iets tot stilstand leek te zijn gekomen en verhaalde dit als ‘ongekende onzekerheid’ over wie en wat ik was. Ondertussen ervoer ik veel rouw, alsof ik iets verloren was. Maar aangezien ik benevelende medicatie gebruikte, wist ik niet precies waar deze stilte-beleving aan te attribueren en in hoeverre dit ‘van mij’ of niet was. Sterker nog, de hele vraag naar ‘van mij’ kwam vergezocht op me over. Ik had in de psychose tenslotte een totale ontheemding van ‘agency’ ervaren.
Op den duur merkten dierbaren en ik op dat er sprake was van een verandering die meer dan om een ‘staat’ ging. Het woord authenticiteit viel. Ik huilde vaak, was actief aan het rouwen. En ik merkte dat ik minder aanhoudende innerlijke conflicten ervoer. Een goede vriend merkte op dat ik meer bereikbaar ben geworden.
Een stroom aan moeilijke woorden had eerder tussen ons in gestaan.
Tijdens de psychose kon ik geen verhalen meer maken, schrijven was letterlijk onmogelijk. Alsof alles wat ik aan exces betekenisgeving had opgedaan, en ook een fort aan verdediging kon bieden tegen het direct uiten en ervaren van kwetsbaarheid, buiten mijn bewustzijnsbereik lag.
Rock bottom is voorzichtig uitgedrukt.
Mogelijk was de psychose een uitlaatklep van opgebouwde ontwikkelspanning. De ambivalentie die ik al jaren ervoer, en die zich ook in de relatie met de positieve desintegratie theorie toonde, droeg mogelijk bij aan de groteske uitbraak van spanning.
Ik ben iets verloren tijdens de psychose. De idee “iemand te moeten zijn” werd op alle fronten ontwricht. Dat kon ik gedurende die anderhalve week niet. Ik was compleet afhankelijk, ongelooflijk kwetsbaar en continu onder begeleiding van anderen. Elke specifieke rol waar ik mij eerder mee identificeerde, zelfs moederschap, werd onmogelijk. Wat betreft persoonlijke ontwikkeling was dit het meest overdonderende proces dat ik tot dan toe kende. Ik – wat er aan impulsen, intensiteit en indrukken op die momenten opleefde – bestond alleen nog in relatie met een zorgzame omgeving. Het werd een ervaring van onvoorwaardelijke liefde (dankzij de steun van vrienden en familie) en het daarbinnen uitgesproken rauw herinneren van levenservaring die mij tot dan toe ten diepste gepijnigd en vereenzaamd had.
Het betrof levenservaring waarin ik me diep ontredderd en machteloos heb gevoeld. Waarin ik verlamd raakte, dacht dood te gaan. Gebeurtenissen die de wanhoop zeer nabij brachten, waarin ik ervoer er totaal alleen voor te staan. Het zijn gebeurtenissen waar ik geen woorden voor had, maar die wel diep in mijn lijf leefden. Het waren ervaringen die ik nog niet in verbinding gebracht had, waar ik geen verhaal voor had. Het waren momenten in mijn leven waarop ik dacht gek te worden.
De psychose is een ervaring geworden die me dichterbij eerder onvoorstelbare ervaring heeft gebracht. Voorheen kon ik verzet hebben op gebeurtenissen in de wereld die mij onvoorstelbaar leken. Ik bewoog van de wanhoop weg, duidde het als onbegrijpelijk, kon het ongemak ervan niet in mezelf lokaliseren. Nu dat ikzelf ín de waanzin heb geleefd, de rauwe emoties die zich daarin toonde met schrijnende intensiteit heb gevoeld, is er een stuk medeleven in mij gegroeid. Ook richting mezelf. Waanzin is in de wereld, in mij. En ik ben dus meer ín en van de wereld.
‘Want dat is een psychose ook: een kans en een uitdaging om anders met anderen, verhalen en ideeën om te gaan. Een kans om ook de onzin van het leven een eigen plek te geven.’
Stijn VanHeule
Wat blijft er over als iemand een ‘ik’ (of diens gesocialiseerde ‘ikken’) verliest? Het is een verlies van de constructies waarmee dit ik geïdentificeerd is geraakt.
Als de context bedding biedt, wat ik heb mogen ervaren, kan er stilte na deze storm overblijven.
Een vruchtbare stilte, die het mogelijk maakt residuen rouw te doorleven, opnieuw en met een meer open blik (ontvankelijk lichaam) aan te voelen wie we van binnenuit ervaren te zijn en het verenigen van die innerlijke bewustwording met een potentieel aangescherpte realiteitszin van de wereld. Dat het in ons stroomt, ook als de hele wereld lijkt te stotteren.
Zoals een goede vriendin, die mij en ons gezin uiterst nabij is geweest in dit proces, duidde:
‘Telkens ervaar ik dat een psychose een uitvergroting is van de onbegrijpelijke ervaring die sowieso ten grondslag ligt van het leven.’
De psychose raakt aan een mate van complexiteit die we juist met een zekere eenvoud kunnen benaderen, omdat het niet-wéten, het níet kunnen controleren en het onzekere de boventoon hierin voeren.
Het proces van herijken en het ten goede keren van de desintegratie kent verschillende facetten. Ik heb er elke dag aandacht voor. Traumatherapie, veel bibliotherapie, terugkerende dialogen met vrienden en familie, zelfreflectie en meditatie zijn vaste ingrediënten. Daarbij word ik enorm gefaciliteerd en geholpen door mijn omgeving. Ik kan de tijd en ruimte nemen voor dit proces. De existentiële vragen die ik na mijn psychose had, kon ik weliswaar niet meteen bedding bieden binnen de voorhanden psychologische hulp, maar ik weet zelf sturing te geven aan dit proces te midden van een verwelkomende sociale omgeving.
Mogelijk speelt begaafdheid hier ook een rol: complex, intens en gedreven ga ik aan de slag met de zingeving van de psychose. Het lachen staat me nabij… Ik maak er weer een verhaal van! Het is voor mij nog een vraagstuk of ik een artikel wil wijden aan begaafdheid en psychiatrie vanuit mijn zeer persoonlijke ervaring. Er valt nog veel meer hierover te schrijven, ik zal nog ontdekken of dit een weg naar een scherm gaat vinden, of er een ‘ik’ is die zich aangesproken voelt om er over te verhalen.
Ik heb hard gewerkt om de chaos weer tot coherente betekenisgeving te ijken, dit is een ongoing, infinite process. De feedback die me het meest nabij staat direct na mijn bijdrage aan het congres, was: wow, wat een geïntegreerd verhaal. Dat kan ik dus (nog), dacht ik met lichte verbazing en een grap.
Het verhaal is nooit helemaal af en vat nooit alle levenservaring; laat ik niet opnieuw in de valkuil trappen dat er één verhaal is om in te geloven. Ik ben blij dat ik dankzij en ondanks de omarming van nog meer onzekerheid toch poog te spreken.
Ondertussen durf ik met enige terughoudendheid te stellen dat het integreren – herkennen wat er meer of minder toedoet voor mij en dat binnen een levendig betekenisvol geheel plaatsen – meer toegankelijk is geworden. Het is alsof de hevige desintegratie vooraf is gegaan aan een gevoelsmatig versnelde integratie. Misschien is het zo dat ik minder construeer en daarom ook minder hóef te desintegreren en integreren.
Ik ben gesocialiseerde ikken verloren, ervoer hoe het is om volledig te kunnen vertrouwen op de sociale omgeving, voel me teruggeworpen in dit kwetsbare lichaam en bouw op de ruïne van de psychose aan een nieuw levensverhaal waarin waanzin een plek heeft. Ik voel me intiemer met het leven, dankbaar voor wat er in mijn leven is en ben meer dan voorheen bewust verweven in de wereld.
Gek he?
Zo. Ik ben aan het einde van dit artikel gekomen. Het is benoemd: een psychose. De naam staat zwart op wit, is vereeuwigd in online geschiedenis. Dit zal zijn eigen verhaal gaan leiden bij ieder met wie ik verbonden ben. Maar het belangrijkste, voor nu, is dat ikzelf een eigen leven kan leiden. Ik kan omarmen wat er is gebeurd, de betekenisgeving hiervan en hieraan in handen nemen, soeverein zijn én solidair met anderen die hier doorheen gaan. Het benoemen baant de weg vrij om iets toe te voegen en dat voelt als vrijheid. Ik kan nu iets integreren in mijn begrip van desintegratie: de ervaring van psychose en in het verlengde daarvan, de waanzin die een plek in mijn leven en in onze wereld heeft. Het opmerkelijke is dat ik met deze coming out precies doe wat ik altijd spannend heb gevonden en me lang ambivalent stemde; vermeende schaduwkanten in het daglicht plaatsen.
Het is zinvol dat ik het benoem zoals het is, en niet ánders. Het is een niet anderszins omschreven desintegratie, een psychose.
Abracadabra.
PS: Een warme dank aan iedereen die in navolging op Desirée Houkema’s online bericht (over de acute medische omstandigheid waarin ik me bevond) contact heeft opgenomen. Ik heb meermaals vernomen dat velen van jullie intensieve zorgen over mijn welzijn hebben gehad. Liever had ik jullie deze zorgen ontzien, tegelijkertijd ben ik dankbaar voor de betrokkenheid. Het gaat ondertussen goed met mij. Ik zie uit naar een vervolg op bovenstaande blog, om meer te delen over het integratieproces dat op de psychose volgt en over de wijze waarop Dabrowski’s theorie van positieve desintegratie hier wel en niet een plek in heeft.