Graag deel ik enkele teksten uit de bundel “Het drama van de afhankelijkheid” van Connie Palmen om een gelaagde ontwikkeling van ‘verbeeldende overprikkelbaarheid’ te illustreren. Een ontwikkeling waarbij intensiteit van verbeelding steeds meer samengaat met, verbonden wordt met een invoelend, inlevend, meelevend en bewustmakend voorstellingsvermogen, begrip van en voor jezelf en met name de ander en bewustwording over de betekenis en functie van verbeelding.
‘Kinderen hebben veel fantasie, maar weinig verbeeldingskracht. Met het grootste gemak geloven ze in sprekende wolven, zingende dwergen, reuzen, heksen, zeemeerminnen en buitenaardse wezens, maar zich voorstellen wat het voor hun vader en moeder is om ouders te zijn, kunnen ze niet. Fantasie is een manier om de werkelijkheid weg te houden, verbeeldingskracht om erin door te dringen en haar te begrijpen.
Ik zeg dit, omdat de jeugd me als een tekening voorkomt die je later in je leven inkleurt en dan de schoonheid en diepte verleent. Als je erin zit zie je haar niet en maak je haar eigenlijk niet mee. Je jeugd beleef je pas echt als die al lang en breed voorbij is. Het machteloze gevoel dat je alles gewoon vond wat achteraf gezien ongewoon en bijzonder was, is de pijn van de volwassenen. Het is de prijs die je betaalt voor het verlaten van wereld van de fantasie en het verwerven van dat zo veel zwaardere en machtigere ding dat we verbeeldingskracht noemen.
[…]
Het is de vertekende macht van de fantasie ervoor te zorgen dat je nergens versteld van staat en de wereld om je heen vertekend ziet. Verbeelden begint met de vraag hoe de werkelijkheid voor iemand anders is.
[…]
Ik heb het altijd onrechtvaardig en hartverscheurend gevonden pas achteraf te kunnen begrijpen hoe de werkelijkheid was voor mijn vader, moeder en grootouders. En ik weet dat het komt omdat je niet met de drogbeelden van de fantasie, maar alleen met verbeeldingskracht recht kunt doen aan anderen. Pas achteraf, wanneer je met dat schitterende en zware vermogen van de volwassene om je voor te kunnen stellen hoe het leven voor iemand anders is, terugkeert naar je jeugd, wordt de fantasie verdrongen en maakt plaats voor de deernis met alles wat er ooit om je heen gebeurde toen je het nog niet kon zien en begrijpen.
Fantasie is de bezwering van de angst voor het mogelijke, met onwaarschijnlijke beelden. Je, je kunt verdrinken in de rivier, verdwalen in het bos, door vreemden worden meegelokt, maar het zijn de angsten van je ouders, het is niet waar jij als kind bang voor bent. Als kind al ben je bang waarvoor je de rest van je leven bang zult zijn: dat je niet voldoende liefhebt, dat je de mensen van wie je het meeste houdt verdriet bezorgt en dat ze op een dag doodgaan. Maar net zoals je de pracht van de werkelijkheid niet kunt zien, weet je dat als kind niet van jezelf en doe je net alsof je gelooft in de hakenman op de bodem van de rivier.*”
(Essay: Pas Achteraf, blz. 160)
*voorbeeld uit het essay
Ik vermoed dat wat eerder fantasie was bij en voor kinderen gaandeweg deel gaat uitmaken, in een nieuwe vorm, van de verbeeldingskracht. Fantasie is dan een zekere kern van verbeeldingskracht, verbeeldingskracht in ontwikkeling.
Misschien zijn volwassenen (hoe ook te generaliseren..) niet zozeer “niet meer tot fantasie in staat” (zoveel kunst die daar niet van getuigt daargelaten) als wel in ontwikkeling in staat tot verbeelding en het zich voorstellen ‘hoe het is voor..als..’. Fantasie die met ervaring verwordt tot sociaal-emotionele wijsheid, verbeelding die bijdraagt aan begrip, een voorstellingsvermogen dat stimuleert tot aan invoelend zijn. Daarnaast zijn er vast en zeker al veel jong-volwassen kinderen voor wie dit ook geldt, stel ik me zo voor. Ik herinner me nog dat ik als kleine(re) meid zoiets dacht als:
‘Ja, maar hoe zou dat voor de pieten moeten zijn, elke donkere nacht op stap met een lading cadeaus, bijna niet slapen en langs alle huizen, muisstil?’